Platenspelers
Star: Het gaat hier om platenspelers met een star, niet-geveerd loopwerk of chassis met een lichtgewicht plateau. Deze zijn goedkoop en eenvoudig, feitelijk een plank waarop een motor is gemonteerd die met een snaar verbonden is met een eenvoudig gelagerd plateau.Verder zit er een arm op. Pro-ject en Rega maakt zulke spelers. Ze doen hun werk, maar zijn niet bijzonder stabiel in het houden van hun snelheid en hebben vaak hoorbare (ongewenste) resontanties. Massaloopwerk: Dit heeft in tegenstelling tot een star loopwerk een massief, zwaar plateau. Peperduur om te maken en dus ook duur om te kopen. Het idee is dat door de massa van het plateau de frequentie van de resonantie zo ver mogelijk naar beneden wordt gebracht. Die ligt dan buiten het hoorbare gebied. Ook zorgt de massa van zo’n plateau natuurlijk dat een gelijkmatige snelheid gewaarborgd wordt, want als ’t eenmaal op gang is staat het natuurlijk niet zo snel stil.
Subchassis: Dit is een speler waarbij het bewegende gedeelte losgekoppeld is van de basis, dat is dus de arm en het plateau. Dit kan door het op veren te monteren (Thorens, Dual, Ariston, Linn), of op schuimblokken. (ERA deed dat vroeger bijvoorbeeld).
Het nadeel van dit systeem is dat de constructie gecompliceerder en dus duurder is dan een star loopwerk. Het voordeel is dat de speler minder snel overslaat bij invloeden van buitenaf en de ‘vrije’ beweging maakt dat de speler losser en muzikaler klinkt.
Geveerd loopwerk: Eigenlijk een quasi subchassis, zo staat ’t ook wel bekend. Eigenlijk gelijk aan een ster loopwerk, maar dan staat het hele loopwerk op veren. Veel Japanse draaitafels hadden dit in de late jaren ’60 en vroege jaren ’70, zoals bijvoorbeeld Pioneer, Onkyo en Sony.
Het doel is trillingen van buitenaf opvangen, ook deze speler klinkt vaa wat minder ‘ingeblikt’ dan een star loopwerk, al is het effect veel groter bij een echt subchassis.

Aandrijving
Snaar: Meestal een rubberen snaar die de motor met het plateau verbindt, soms wordt er ook een nylon draad gebruikt. Er is geen direct contact tussen plateau en motor, dus er zijn minder motortrillingen hoorbaar dan bij alle andere aandrijfmethodes. Ook vangt de snaar kleine snelheidsvariaties van de motor op, wat tot een gladdere gelijkloop leidt. Wel kan de snaar zelf, als die imperfect is, zorgen voor enige jank. Een snaar moet natuurlijk af en toe vervangen en bij een zwaarder plateau is het soms nodig het plateau even op gang te helpen omdat anders de motor zo hard staat te slippen dat je je snaar in no-time verruineert.
Tussenwiel: Ook wel ‘idler-drive’ genoemd. De motor draait heirbij een rubberen wiel aan dat vervolgens het plateau aandrijft. Er is geen directe verbinding tussen motor en plateau en de gelijkloop is (in theorie) wat strakker dan bij een snaar, maar zo’n als zo’n relatief hard rubberen wiel tegen een metalen plateau aan draait, hoor je natuurlijk elke imperfectie in het rubber. Dat uit zich in de vorm van rumble. Zoals ruis soms een illusie van ruimtelijkheid kan geven, geeft rumble een illusie van wolligheid en warmte. Vandaar dat tussenwiel-aangedreven platenspelers veel aftrek vinden bij mensen die van een meer nostalgisch geluid houden.
Direct drive: De motor zit direct aan de spindel van het plateau, in sommige gevallen is het plateau zelfs deel van de motor (de magneet zit dan bijvoorbeeld aan het plateau). Het is een vrij dure constructie maar de spelers starten en reageren snel op commando’s en de gelijkloop is vaak erg goed, soms te goed. Omdat een motor van nature sneller wil draaien wordt er vaak ‘overgecorrigeerd’, wat tot een bepaalde onrust leidt. De natuurlijke openheid en zweving van stemmen en instrumenten lijkt af te nemen, zeker als er met een strakke ‘quartz lock’ sturing wordt gewerkt zoals in veel dure DJ-draaitafels nog steeds wordt gedaan.
Ook is een Direct-Drive met alle bijbehorende electronica een dure en complexe constructie die puur qua luistergenot eigenlijk niet veel voordelen biedt boven een snaar.

Toonarmen
Recht: Een rechte arm is compact en licht, oogt ook moderner wat voor sommige mensen een reden om er een aan te schaffen is. Een rechte arm is vaak aan de korte kant t.o.v. een S-arm waardoor de arc (de boog die de arm over de plaat maakt) boller wordt. Dit betekent dat er meer punten zijn waarop de naald niet parellel met de groef staat waardoor het gebied waarin de naald niet lekker spoort groter wordt en er meer vervorming optreedt.
S-arm: Een S-arm is langer en zwaarder dan een rechte arm, de arc wordt dan wat vlakker en er treedt minder vervorming op.
Tangentiaal: Ook wel ‘lineair’. Er is geen arc, de arm volgt precies de groef zoals die gesneden is, in principe zou er dus geen vervorming moeten zijn, maar de arm moet uitermate soepel lopen en goed ‘bijgestuurd’ worden om de groef perfect te volgen, anders loopt hij achter de feiten aan en heb je eigenlijk overal vervorming. Ook is een tangentiale arm vaak kort en heeft hij daardoor een andere/gekke resonantie. Het gevolg is vaak dat tangentiale spelers wat dood en kil klinken. Uitzonderingen zijn er, maar die zijn peperduur.
Rechte armbuis: Een buis die van voor tot achter even dik is. Eenvoudig, klinkt dynamischer dan een conische buis. Als je set van zichzelf erg kalm en laid back klinkt, wil je een rechte buis om dat een beetje op te vangen. Jelco en Graham zijn voorbeelden van rechte buizen, ook zie je vooral rechte buizen op alle betaalbare spelers.
Conische buis: Het idee van een conische buis is dat hij armresonanties tegen gaat, doordat de arm naar achter toe breder wordt sterven de resonanties uit. Het nadeel hiervan is dat de arm vaak wat saai gaat klinken, hij maakt minder ‘muziek’. SME, Rega, Wilson Bennesh, Continuum maken veel van deze armen
Korte arm: Een korte arm heeft, zoals hierboven al gezegd, een rondere ‘boog’ over de plaat, ook wel de ‘arc’ genoemd. Buiten de twee punten waarop elke arm bij correcte afstelling ervoor zorgt dat de naald parallel aan de groef staat, is er meer vervorming. Dit soort armpjes wordt vaak gebruikt voor eenvoudige, goedkope spelers. Je ziet ze zelden of nooit op exoten.
Lange arm:
Lichte arm: Een lichte arm vereist een element met een hoge compliantie, wat feitelijk niet meer betekent dan dat de ophanging van de naald soepel is, zodat de arm en naald een goeie resonantie hebben. Logischerwijs heeft een lichte arm ook het liefst een element met weinig massa, anders krijg je een soort pendulum.
Zware arm: Precies het tegenovergestelde van de lichte arm, je wil een element met lage compliantie, dus een stugge ophanging, en een zwaarder element zodat alles correct met elkaar resoneert.
Unipivot arm: Een arm die op één punt rust en een beetje waggelt, hij zit nooit ‘vast’ in z’n lager. Is wat instabiel en kantelig, zeer eenvoudige constructie.
Gimbal-arm: Een arm met een lagering die op 2- of 4 punten kan draaien. Zeer stabiel en solide, maar complex en duur om te maken
Armresonantie: De ideale resonantie ligt midden tussen de 6hz en 16hz. Dan kom je dus uit op ongeveer 8-12hz. De reden hiervoor is dat de laagste toon van een instrument, een kerkorgel, 16hz is. De voetstap van een mens trilt met 6hz. Als arm en element gaan resoneren dicht bij 6 of 16hz, zou de naald uit de groef springen elke keer dat je orgelmuziek draait, of elke keer dat je langs loopt.

Elementen
Elementen zijn niet meer of minder dan een veredelde electromotor, alleen worden de trillingen (beweging) omgezet in electrisch signaal, in plaats van dat electriciteit wordt omgezet in beweging.
MI/MM: Moving Magnet/Moving Iron elementen. De magneet in het element beweegt in een spoel. Dit maakt een element zwaar, maar er komt ook meer output uit. Daardoor hoeft een voorversterker minder te versterken en worden er minder eisen aan de voorversterker gesteld. Door de zware magneet die moet bewegen is er wat minder detail, maar wel wat meer ‘oempf’. Het element klinkt wat ‘vetter’ dan bij het MC-alternatief
MC: Moving Coil. Andersom dan bij de MM beweegt nu de spoel en niet de magneet. Dit maakt het element lichter en zorg ervoor dat er meer detail te horen is.
High Output: 2-7 MiliVolt. Eisen aan de phonotrap zijn lager, omdat er minder versterkt hoeft te worden en het ruisniveau dus hoger mag zijn.
Low Output: 0.1-0.6mV. Eisen aan de phonotrap zijn hoger, omdat er meer versterkt hoeft te worden en de ruisvloer dus laag moet blijven, want die wordt meeversterkt.
Load: MM/MI capacitief, MC resistief (bla bla ook capacitief)

 

Moving Magnet
Moving Magnet

 

Moving Coil
Moving Coil

 

Moving Iron
Moving Iron

Naaldvormen
Konisch: Een konische naald is de standaard naaldvorm die veelal in de meest betaalbare elementen wordt toegepast. Prima om oude platen mee af te spelen want deze vorm is niet precies genoeg gesneden om trillingen boven de 15khz te volgen. Bijkomend ‘voordeel’: Een konische naald kun je veilig achteruit draaien, leuk voor de DJ’s onder ons.
Elliptisch De elliptische naald werd geïntroduceerd omdat de norm voor ‘hi-fi’ aangepast werd. Een bovenste frequentie van 20khz werd de norm en een konische naald kon dat niet reproduceren. Aan de buitenkant van de plaat kon hij nog aardig volgen, maar naar de binnenkant van de plaat toe werd het een uitdaging. De elliptische naaldvorm bood hier een oplossing.
Standaardmaten voor een elliptische naald:
10 x 18 um – budgetnaalden
8 x 18 um   – kwaliteitsnaalden
5 x 18 um  – high-end naalden
Shibata e.a.: Shibata was de eerste.
Shibata is ontwikkeld om CD4/Quad 4 kanaals platen af te kunnen spelen. De draaggolf die hiervoor op de plaat geperst werd ging tot 45khz en dat was dan weer niet haalbaar voor en ellpitsche naald.
Standaardmaten voor een Shibatanaald:
6 x 75 um – “Groot” Shibata design
6 x 50 um – “Klein” Shibata design
Na het ontstaan van de Shibata begonnen concurrenten vrijwel gelijke naaldvormen te ontwikkelen, maar die gaven ze dan weer allemaal een andere naam:
Hyper Elliptical (komt in meerdere maten)
Stereohedron (7 x 72 um)
Line Contact (komt in meerdere maten)
Fine Line (8 x 40 um)
De onderlinge verschillen zijn zo klein dat het apart benoemen naast Shibata eigenlijk niet de moeite waard is.

Exotisch: De volgende stap was, logischerwijs, om een nog kleinere, fijnere naald te maken. De eerste die echt onderzoek heeft gedaan naar naaldvormen was v/d Hul. Hij kwam met een eigen naaldvorm die zoveel mogelijk moest lijken op de snijbeitel die gebruikt werd voor het snijden van de plaat. De radius van de naald werd nog kleiner dan die van Shibata.
Voordelen hiervan was dat de vervorming nog minder werd en dat bij hogere frequenties de naald beter kon ‘volgen’, of ‘tracken’. Het contactoppervlak werd groter waardoor levensduur en slijtage van de plaat verlengd werden.

Andere vormen:
Micro Line (2.5 x 75 um)
Micro Ridge (3.8 x 75 um)
VanDenHul (4 x 70 um)
FritzGeiger (5 x 70 um)
SAS (2.5 x 75 um)
Paratrace (4 x 70 um)
hoewel ze allemaal op elkaar lijken is er wel verschil.
Ze hebben echter gemeen dat het raakvlak met de groef ongveer 2/3 is van dat van een Shibata.

Bonded of nude:
Bonded
: De diamanttip zit op een stalen puntje, dat wordt vervolgens geslepen en op de cantilever aangebracht, gelijmd feitelijk. Het voordeel daarvan is dat het goedkoop is, want er is minder diamant gebruikt, maar het is zwaarder door het metaal, dus je raakt detail kwijt.

Nude: De hele naaldtip is gemaakt van diamant. Het voordeel is een veel betere aftasting en een lager gewicht, het nadeel is dat het duur is om te maken. Alle top-elementen hebben een nude tip. De vorm waarin deze geslepen is hangt af van de voorkeur van de producent

Naaldslijtage:
De Producent van de SAS naald heeft een norm voor slijtage opgesteld, de zgn. ‘Jico-norm’.
Deze norm behelst de speeltijd waarbij de naald nog onvervormd 15khz kan afspelen, uitgaande van een perfecte afstelling:
Konisch/sferisch: 150 uur
Elliptisch: 250 uur
Sibata/Line contact: 400 uur
SAS/MicroRidge: 500 uur
Is deze speeltijd bereikt, betekent dat niet dat de naald versleten is, maar de degeneratie begint dan. Sommige fabrikanten hanteren een andere norm, namelijk dat de naald pas versleten is zodra hij de plaat begint te beschadigen. Dit kan twee tot vier keer langer zijn dan de Jico norm

Samenvattend:
Tonaal gezien is er eigenlijk geen verschil tussen een goede elliptische naald en een Shibata/Line Contact naald bij het afspelen van een LP in topstaat. Alleen de exotische naaldvormen doen het hier wel beter.
In slijtage echter presteert de Shibata/Line Contact naald beduidend beter, hij gaat langer mee.
De betere naaldvormen spelen ook vaak ‘grijsgedraaide platen’ beter af. Deze platen zijn vaak afgespeeld met goedkopere en matig afgestelde apparatuur met eenvoudige naaldvormen. Omdat deze naaldvormen niet zo diep in de groef tasten, is de groef vaak alleen bovenin slecht. De Line/Shibata-contactvormen gaan veel dieper en raken een groter deel van de groef, waardoor een belangrijk deel van het uiteindelijke signaal ook wordt gevormd door de niet beschadigde delen van de groef.
Hoe smaller de radius van de naald is, aan de zijkant, hoe beter de aftasting en hoe lager de vervorming in hoge(re) frequenties.

Houdt naalden en platen goed schoon. Gebruik daarvoor de juiste middelen. Knosti, ON-ding, Loricraft, Keith Monks, etc.

Vloeistof of borstel (welke?)
Pucks: niet om plaat aan te drukken maar om resonanties van plaat af te laten vloeien. Gewicht is niet zo belangrijk.

Het afstellen van een platenspeler

Verschillende mogelijkheden en alleen van toepassing bij draaiarmen (geen tangentiaal). Baerwald (Lofgren A), Lofgren (B) en Stevenson.
Baerwald: geeft over de gehele boog minste vervorming, maar tussen nulpunten meer vervorming top dan bij Lofgren B
Lofgren B: geoptimaliseerde afstelling voor zo min mogelijk vervorming tussen de nulpunten. Maar daardoor mogelijk meer vervorming aan begin en eind van plaat.
Stevenson: Een variatie op Lofgren om inner groove vervorming te minimaliseren (binnenste nulpunt ligt op uitloopgroef. Maar daardoor meer vervorming aan buitengroef

Welke plaatafmeting als basis? DIN, IEC of typical. Meestal IEC.is maatvoering plaat.

Waar moet je op letten?
Geometrie arm: Elke arm heeft zijn eigen geometrie. Deze geometrie is bekend bij de fabrikant en hij levert deze dan ook mee als je een nieuwe arm koopt. Bepalend voor de afstelling is de “pivot to spindle” afstand en de overhang
Effectieve lengte: = pivot to spindle + overhang
Pivot to Spindle: Dit is de afstand tussen de as van het plateau en het draaipunt van de toonarm.
Overhang: Bij tangentiaal is die 0. De overhang is de afstand die de naaldtip verder rijkt dan de as van het plateau. Dit is belangrijk voor een zo laag mogelijke vervorming buiten de nul-punten. Overhang fout? Overal vervorming en kan zelfs schade aan platen toebrengen. Snelste methode om element op juiste plek te zetten. 0-punten ter controle. Nadeel, specifieke protractor nodig
Nul-punten: Buiten- en binnen-nulpunt afhankelijk van arm en afstelwijze. Op deze punten is de vervorming 0%. Afstellen op 0-punten is mogelijk en tijdrovend. Voordeel, simple protractor volstaat. Overhang gebruiken ter controle.
Offset hoek: hoek tussen cantilever en denkbeeldige lijn tussen naaldpunt en draaipunt van arm.
Naalddruk: druk waarmee de naald op de plaat drukt uitgedrukt in gram. Dit stel je in door verschuiven van het gewicht aan het andere einde van de arm
Uitlijnen: Op elke protractor staan rechte lijnen. M.b.v. die lijnen moet het element zo geste worden dat de cantilever evenwijdig staat aan die lijnen, er vanuit gaand dat de naaldtip juist op de cantilever gemonteerd zit.
Azimuth: De naald moet als een loodlijn in de groef staan, dus haaks op de plaat (van de kopse kant gezien). Is de azimuth fout, zal er kanaalongelijkheid ontstaan (leen kanaal luider dan ander). Bovendien slijtage hoger
Anti Skating: Ook wel Bias genoemd. Tijdens het spelen nijgt de arm naar binnen te vallen. Daardoor meer druk op de binnenkant van de groef. De anti-skating instelling trekt de arm naar buiten. De bedoeling is om deze zo in te stellen dat beide kanten van de groef een gelijke druk ervaren.
VTA: Vertical Tracking Angle. Die zorgt ervoor dat de naald de juiste hoek maakt in de groef (van zijkant gezien). Meestal is het voldoende om de armbuis horizontaal uit te richten. Optimaal is het als de naald een hoek van 92 graden maakt in de groef (SRA).
SRA: effectieve hoek die de naald maakt tijdens afspelen. (Stylus Rake Angle). Die hort gelijk te zijn aan de hoek die de snijbeitel maakt bij een master. 92 graden. Deze is echter lastig juist in te stellen. Microscoop- of macrocamera nodig